“Controles vuurwerkverkooppunten effectief”
3 maart 2014



De jaarwisseling ligt reeds een aantal weken achter ons en zoals ieder jaar komt er in Januari dan een stroom positieve berichten op gang vanuit alle gemeenten die zijn belast met de handhaving omtrent de vuurwerkverkoop. De strekking van deze berichtgevingen houdt over het algemeen in: ‘Controle vuurwerkverkooppunten effectief’. Er wordt echter vergeten dat de opslag en de verkoop van het consumentenvuurwerk in Nederland enorme risico’s met zich meebrengt. Om deze risico’s tot een minimum te beperken zijn hiervoor zogenaamde strenge (landelijke)regels opgesteld door de wetgever, zo luid het in koor.

Echter, de handhavingprotocollen die worden uitgevoerd door autoriteiten zijn gebaseerd op landelijk vastgesteld onjuiste wet- en regelgeving. De ambtenaren die de controles uitvoeren weten vaak niet wat ze moeten controleren en de nadruk wordt vooral gelegd op bouwkundige aspecten zoals brandveiligheid, keuringen van installaties (zoals sprinkler) en informatieverstrekking aan de ondernemer. Ik schreef de ministeries en plaatselijke autoriteiten meermaals eerder dat de kennis ontbreekt en dat deze plaatselijke autoriteiten in het geheel geen verstand van zaken heeft over het product vuurwerk.

Het antwoord van de plaatselijke autoriteiten afkomstig is zorgwekkend. Het komt er op neer dat men zich verschuilt achter de landelijke onjuiste wet- en regelgeving(vuurwerkbesluit, memorandum 60, etc) en men op de koop toe neemt dat men de eigen onderdanen naar opslagplaatsen laat gaan om controles uit te voeren waarvan men niets eens weet wat men moet controleren. Van de landelijke overheid kwam een schokkend antwoordt: ‘Het is ter kennisgeving doorgestuurd’ wat impliceert ‘Daar hebben we geen belang bij’.

In vrijwel alle gevallen varen vergunningsverleners, handhavingbureaus, blind op de advisering van de brandweer, die ook aanwezig is bij de uit te voeren controles bij vuurwerkverkooppunten. Dezelfde brandweer was het die aanvullende veiligheidsvoorschriften oplegde aan de ondernemer om de veiligheid te waarborgen. In Enschede is een aanvraag voor uitbreiding van een vuurwerkopslagplaats tot 370 ton door de gemeente uiteindelijk afgewezen omdat er een negatief brandweeradvies zou zijn verstrekt. Ook was er commotie ontstaan onder de plaatselijke bevolking en had deze commotie uiteindelijk geen invloed op het genomen definitie besluit volgens de Gemeente Enschede.

Het is goed om eens te kijken waar plaatselijke brandweerkorpsen hun ‘kennis’ weghalen. Men komt dan vrijwel direct terecht bij het Nederlands Instituut voor fysieke veiligheid(NIFV). Daar zitten mensen die zoveel ‘kennis’ in huis hebben om de plaatselijke brandweerkorpsen van desbetreffende informatie te voorzien. Ik neem u eerst even mee naar 13 mei 2000 en schets hierbij kort het relaas van de uitbreiding van de brand naar ramp.

Met name de actie rond 15.25 en 15.28 uur worden u hier nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. De deuren van bewaarplaatsen werden op dat moment tegen alle regels in geopend door de brandweer ondanks de aanduidingen van ontplofbare stoffen en voorwerpen klasse 1, vatbaar voor explosie, en de aanduidingen van rode borden met daarop de tekst roken en open vuur verboden.

Dan het moment van het gecontroleerd afgestoken vuurwerk uit bewaarplaats C6 waarbij op dat moment enkele brandweermannen bij staan. Hoe kan het dat er zich vuurwerk bevindt, uit bewaarplaats C6, voor het bunkercomplex? Hoe komt het vuurtje bij het lontje? (ook wel bekend als het tweede vlammetje)

Het advies van de plaatselijke brandweer, die op haar beurt weer door het Nederlands instituut fysieke veiligheid (NIFV) worden geadviseerd, is mede ingegeven door de heer J. Weges. Dhr. Weges was voormalig brandweerofficier en hoofdpreventie en verantwoordelijk voor de brandveiligheid in de Gemeente Enschede. Hij is was op 13 mei reeds 29 jaar in dienst. Na 13 mei 2000 werd de heer Weges op ‘non actief’ gezet omdat hij te veel wist om vervolgens na anderhalf jaar te worden weg gepromoveerd naar de NIFV, voorheen NIBRA, dat onderdeel uit maakt van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

De reden voor deze ‘promotie’ naar het NIFV is dat de Dhr. Weges op de hoogte was van feit dat er reeds voor 13 mei 2000 een aanvalsplan was gemaakt voor SE Fireworks en dat dit aanvalsplan voorhanden was op 13 mei 2000 en dat hij wetenschap draagt van het verloop van de gebeurtenissen op 13 mei 2000. Later werd om dezelfde reden Dhr. S Wevers, toenmalig brandweercommandant ook overgeplaatst naar het NIFV om vervolgens voorzitter te worden van NVBR.

Dhr. J. Weges is bij het NIFV, tot verbijstering, nota bene werkzaam als onderzoeker en beleidsmaker op het gebied van vuurwerk in Nederland en brengt adviezen uit voor opslag van vuurwerk en diens opslagen en bewaarplaatsen. Met deze informatie kunt u niet anders begrijpen dat het kennisniveau van beleidsmakers volstrekt ontoereikend is en deze situatie zeer zorgelijk is ook met het oog op eventuele toekomstige calamiteiten. Het adviseren tegen deze achtergrond en wetenschap is absoluut ongepast. Bovendien kunnen plaatselijke autoriteiten met bovenstaande kennis geen vergunningen uitschrijven voor vuurwerkopslagplaatsen in Nederland. De onafhankelijke integriteit is ernstig in het geding. Men verschuilt zich immers achter de landelijke onjuiste wet- en regelgeving op het gebied van vuurwerk.

De richtlijnen zijn echter volstrekt helder: Vuurwerk dat naar Nederland wordt geƫxporteerd moet in het land van herkomst zijn geclassificeerd conform de richtlijnen met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen die door de Verenigde Naties tot stand zijn gebracht (hierna: de VN-richtlijnen). De VN-richtlijnen zijn neergelegd in de zogeheten Recommandations on the transport of dangerous goods, met bijlagen, te weten de Model Regulations en het Manual of Tests and Criteria.Op grond van deze VN-richtlijnen wordt vuurwerk voorafgaand aan het transport geclassificeerd door een daartoe in het land van herkomst bevoegde autoriteit of afzender conform de in het Manual of Tests and Criteria beschreven beproevingsmethoden.

Classificatie vindt plaats op grond van de tijdens de beproevingsmethoden geconstateerde explosie- effecten. Vuurwerk valt volgens de Recommendations in de transportgevarenklasse 1 van de gevaarlijke stoffen.

Gevarenklasse 1 is weer onderverdeeld in een zestal subklassen (1.1 tot en met 1.6) die representatief zijn voor een bepaald explosie-effect van genoemde stoffen. Daarnaast wordt met letters achter de subklassen de comptabiliteitsgroep van een stof of voorwerp gegeven (“S of “G). De comptabiliteitsgroep zegt bijvoorbeeld iets over de mate van gevoeligheid of over de aard van de stof.

De uiteindelijke verdeling in een gevarensubklasse is mede afhankelijk van de toegepaste transportverpakking. Verandering in het type of de aard van de verpakking kan leiden tot een andere classificatie.

Voor de classificatie van vuurwerk is het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk niet van belang. De classificatie van vuurwerk blijkt uit het label dat conform de VN- richtlijnen in het land van herkomst wordt aangebracht op de transportverpakking van het vuurwerk (de dozen waarin het vuurwerk zich bevindt).Uit dit label blijkt niet of sprake is van consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk. De voorschriften betreffende de classificatie van gevaarlijke stoffen (waaronder vuurwerk) die in de VN-richtlijnen zijn vervat, liggen ten grondslag aan andere in VN-verband tot stand gebrachte richtlijnen, aan internationale verdragen en aan de nationale regelgeving betreffende het vervoer en opslag van vuurwerk. De VN-richtlijnen liggen ook ten grondslag aan de zogenaamde NATO-richtlijnen met betrekking tot de classificatie en opslag van explosieven en munitie voor militaire doeleinden.

Daarnaast liggen de VN-richtlijnen ten grondslag aan de International Maritime Dangerous Goods- Code (de IMDG-Code), die eveneens in VN-verband is vastgesteld. Deze code behelst regels voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen aan boord van zeeschepen. Op grond van deze code dient vuurwerk voorafgaand aan transport aan boord van een zeeschip te zijn geclassificeerd conform de VN-richtlijnen.

Een van de internationale verdragen waaraan de VN-richtlijnen ten grondslag liggen is de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen langs de weg (ADR).

Op grond van dit verdrag mag vuurwerk slechts worden toegelaten tot vervoer over de weg indien het is geclassificeerd conform de testprocedures die zijn beschreven in de VN-richtlijnen. De regels die door de Nederlandse overheid zijn voorgeschreven in het vuurwerkbesluit, bijlages, memorandum 60, zijn vooral regels die schijnveiligheid creƫren en niet uitsluiten dan er opnieuw een ramp kan gebeuren.

De controles die zo ‘effectief’ worden genoemd zijn een schijnvertoning, ingegeven door de onjuiste wet- en regelgeving. Het product vuurwerk dat men aantreft tijdens deze ‘controles’ wordt helemaal niet gecontroleerd door handhavers en beleidsmakers van vergunningen. Rest thans de vraag wat men (de lokale autoriteiten) gecontroleerd heeft tijdens de ‘controles bij verkooppunten van vuurwerk’ en hoe die ‘controles effectief’ bleken te zijn! Nederland is qua vuurwerkbeleid nu een keer het stoutste of zo u wilt horen het liefste kindje van de EU. Nederland wil niet aan de erkenning van rampen in Culemborg (1991) en Enschede (2000).

Nu maar hopen dat lokale autoriteiten, zij roepen inmiddels in koor voor beperkingen voor verkoop en afsteken van vuurwerk, niet nog meer bevoegdheden krijgen. Dat kon weleens de doodsteek zijn voor vuurwerk minnend Nederland zonder dat de werkelijke aard van het probleem wordt erkend.