Tweede Kamer ook onjuist geïnformeerd met onderzoek Universiteit Twente
24 december 2023



Deze week presenteerden onderzoekers van de Universiteit Twente in een ’technische briefing’ een onderzoek naar de vuurwerkrampen in Enschede en Culemborg onder leiding van Rene Torenvlied. Het onderzoek werd uitgevoerd nadat de Tweede Kamer in ruime meerderheid een motie aannam om de bevindingen van het rapport van klokkenluider Paul van Buitenen te verifiëren. Via deze weg reageer ik op de gegeven presentatie en het onderzoek.

Het onderzoek naar de twee vuurwerkrampen in Enschede (2000) en Culemborg (1991) zoals dat onder leiding van de heer Torenvlied is uitgevoerd is mijns inziens zwaar ondermaats. Er zijn diverse cruciale aspecten benoemd in het rapport van Van Buitenen die niet zijn behandeld door de heer Torenvlied. Niet in het onderzoeksrapport en evenmin vervolgens in de presentatie. Daarmee is de Tweede Kamer dus onjuist geïnformeerd.

In het rapport van Van Buitenen is geconcludeerd dat de transportclassificatie in Nederland ook wordt gebruikt voor de opslag van vuurwerk. Een ondernemer kan hier niet van afwijken zonder dat hij in overtreding zou zijn van de wetgeving en vergunningsvoorschriften. SE Fireworks heeft hiervan nooit van afgeweken. Een van de aspecten van het Nederlandse systeem is dat er gevaarsborden op de opslag moeten worden aangebracht. In het rapport van Van Buiten is gekeken naar situatie op 13 mei 2000. Uit beelden van die dag blijkt dat de correcte gevaarsborden op de bewaarplaatsen zitten. In het rapport van Torenvlied is enkel gebruik gemaakt van foto’s uit 1997 die zijn gebruikt voor lesmateriaal van de politieschool en niet van de bewaarplaatsen. Het rapport van Torenvlied baseert zich niet op de situatie in 2000 en is daarmee fundamenteel incorrect om te kunnen concluderen dat er in 2000 ‘te veel en te zwaar’ vuurwerk lag opgeslagen. Hieronder geef ik aan welke cruciale punten niet zijn besproken.

Transportclassificatie
De transportclassificatie van vuurwerk wordt in Nederland nog steeds gebruikt voor het bepalen van de vergunde opslagcapaciteit. Deze transportclassificatie wordt door het exporterende land bepaald voor transport. Eenmaal in Nederland is de transportclassificatie dus al bepaald en behoren alle partijen zich daaraan te conformeren. De classificatie is niet door de ondernemer te wijzigen. Dit is internationaal zo bepaald.

Nederland gebruikt dus een systeem dat niet adequaat is voor het bepalen van de condities van vuurwerk in opslag. Dit is tot op de dag van vandaag nog steeds het geval. Nederland probeert deze ‘weeffout’ in wetgeving te maskeren. Dit doet zij door gemakshalve de schuld bij ondernemers te leggen wanneer het product anders reageert met deze transportclassificatie bij opslagcondities.

Men zegt dan: het vuurwerk was ‘onjuist geclassificeerd’ en daarmee worden gerechtelijke dwalingen in de hand gewerkt. Deze redenatiefouten worden ook door de heer Torenvlied gebezigd. Alle voorbeelden waaruit blijkt dat deze weeffout bestaat zijn buiten beschouwing gelaten, zelfs de CHAF-proefen in Polen waarbij door het Nederlandse onderzoeksinstituut TNO vuurwerk van de subklasse 1.4 uit China is geïmporteerd en naderhand in onderzoeksresultaten subklasse 1.1 heeft gekregen, zonder te melden dat het exporterende land dit als subklasse 1.4 heeft aangemerkt.

Gevaarsborden
Op elke deur van elke bewaarplaats van mijn onderneming was een duidelijk bord aangebracht waaraan ook hulpdiensten zich dienden te houden. Deze borden maakten duidelijk dat er gevaarlijke stoffen lagen van alle subklassen van de klasse 1 ADR. Het aanbrengen van deze borden was één van de vergunningvoorschriften:

“13.2.9 Op de toegangsdeuren naar de bewaarplaatsen moet een gevaarsetiket zijn aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid; het etiket moet een vorm hebben van een vierkant, op de punt staand, met een zijde van 250 mm, met een afbeelding van een zwarte bom op een oranje achtergrond.”

Blussen
Deze borden hadden voor de Enschedese brandweer meer dan voldoende aanleiding moeten zijn om niet te blussen, geen deuren van opslagplaatsen te openen en om te evacueren. Dit alles is niet gebeurd. De heer Torenvlied wekt in de ’technische briefing’ de indruk dat de brandweer onjuist heeft gehandeld doordat zij ’tot twee keer toe’ verkeerd zijn geïnformeerd door mijn onderneming. Dit is onjuist en een pertinente leugen.

In werkelijkheid was de brandweer al overgegaan tot de voornoemde onjuiste handelingen voordat iemand van mijn onderneming aanwezig was. Toen ik arriveerde werd mij te kennen gegeven dat ik niets meer te vertellen had toen ik de officier van dienst Boetes wees op de onjuiste brandbestrijding. Letterlijk zei hij: “Je moet je bek houden Bakker, je hebt hier niets meer te vertellen.”

Niet te veel en te zwaar
Doordat niet wordt benoemd dat de transportclassificatie niet geschikt is voor het bepalen van het gedrag van vuurwerk in opslag blijft de indruk bestaan dat er sprake was van ’te veel en te zwaar vuurwerk’ bij mijn onderneming. Deze indruk wekt de heer Torenvlied zelf ook door zonder enige vorm van nader onderzoek naar de wél voorhanden zijnde originele voorraadadministratie te stellen dat er sprake was van opslag van te zwaar vuurwerk. Dit onderzoek was juist wél van belang nu wordt toegegeven dat vuurwerk in opslag anders reageert dan wordt verondersteld. In tegenstelling tot het instellen van nader onderzoek op dit punt, liet de heer Torenvlied in correspondentie met verschillende personen weten dat ‘slechts informatie die binnen de kaders van de onderzoeksopdracht vallen voor het onderzoek bruikbaar zijn.’ Dat is bijzonder omdat de heer Torenvlied in de uiteindelijke conclusies veel verder gaat dan deze onderzoeksopdracht, zoals ook uit het voorgaande blijkt.

Niet valt te begrijpen hoe enerzijds kan worden gesteld dat ook vuurwerk van de subklasse 1.4 in opslag kan leiden tot gevaarlijke situaties en anderzijds kan worden vastgehouden aan de ’te veel en te zwaar’ redenatie. De zin van de (arbitrair te noemen) transportclassificatie is nu immers volledig weggevallen. Het heeft er alle schijn van dat dit een bewuste keuze is geweest van de onderzoekers om maar geen conclusie te hoeven trekken over het strafrechtelijke schijnproces dat tegen mij werd gevoerd door het Openbaar Ministerie en hiermee te kunnen vasthouden aan aannames van eerdere onderzoeken.

De heer Torenvlied laat met het op deze wijze onderzoeken van de twee vuurwerkrampen bewust de indruk bestaan dat mijn onderneming vergunningvoorschriften heeft overtreden. In werkelijkheid voldeed mijn onderneming aan alle voorschriften. Het gevolg van dit alles is een onderzoek waarbij conclusies zijn getrokken op basis van aannames en onvolledig onderzoek ten aanzien van onder andere de voorraad bij SE Fireworks en de situatie op 13 mei 2000.

Ontbreken hoor en wederhoor
De Universiteit Twente heeft mij ook nooit benaderd voor informatie of vragen en er is dus ook nooit enige vorm van wederhoor gepleegd. Dat er desondanks wel conclusies zijn getrokken, bijvoorbeeld over de wijze waarop de brandweer door mijn onderneming is geïnformeerd op 13 mei 2000 en over het opgeslagen vuurwerk, geeft aan dat er in ieder geval op deze punten geen sprake kan zijn van conclusies die berusten op deugdelijk onderzoek. Dat juist deze cruciale aspecten wederom achterwege zijn gebleven maakt duidelijk dat de Tweede Kamer helaas opnieuw onjuist is geïnformeerd.